Willemskazerne wordt School voor Kunstnijverheid


De regionale vestiging van het IJkkantoor en het Museum voor Kunstnijverheid komt in 1883 op de kade.

 
 
Twee kleine zijvleugels van de Willemskazerne zijn bij de brand in 1877 gespaard gebleven. Het zijn bruikbare gebouwen, maar waarvoor eigenlijk? Het duurt 6 jaar voordat er duidelijkheid komt over de bestemming. Er komen overheidsdiensten in de gebouwen, het kadaster en het ijkwezen.
 
Bij het IJkkantoor ijken ze de gewichten, maten en weegtoestellen die bij de groenteboer, slager, kruidenier en op de markt worden gebruikt. Die toestellen staan ook bij bedrijven, slachthuizen etc, en ook daar worden ze geijkt. Onder leiding van chef van dienst hr. D. Schaap is de benedenverdieping van het pand daarvoor nodig. Met een stempeltje in de gewichten of de toestellen is het ijkmerk terug te vinden. Consumenten en handelaren weten op die manier dat je kunt vertrouwen op de juiste maat. De politie ziet er in die tijd op toe dat de maten en gewichten het merk van de ijkers hebben. Het kantoor verhuist al tien jaar later in 1894. IJken noemen wij nu kalibreren en vindt onder certificering plaats.
De Wittevrouwenkade met het Museum voor Kunstnijverheid circa 1890 (HUA5036)
In 1884 opent het Museum voor Kunstnijverheid op de bovenverdiepingen van het pand haar tentoonstelling. Daarvoor is dat jaar de vereniging Het Utrechtsch Museum van Kunstnijverheid opgericht die "de aankweeking van kunstzin en de veredeling van den smaak des volks" beoogd. De architect P.J. Houtzagers wordt directeur en blijft dat liefst 37 jaar. Houtzagers heeft als architect zijn sporen ruim verdiend. Ontwerpen van hem zijn sociëteit Sic Semper, de Engelse Kerk aan de Hogendorpstraat, het gemeentehuis te Soest, badhuizen aan het Koekoeksplein, de Kanaalstraat, de Thorbeckelaan en het Willem van Noortplein en herenhuizen aan de Emmalaan, Ramstraat, en enkele panden aan de Nobelstraat.

Het museum past helemaal in die tijd. Er aan verbonden is een avondschool voor het kunstindustrieel vakgebied. Door de afschaffing van de gilden in het begin van de 19e eeuw is het vakonderwijs in het slop geraakt. Dat is overigens niet de enige reden voor een tekort aan vakkennis, de wereld veranderd en stelt andere eisen. Economische motieven en wereldhandel gaan een grotere rol spelen. Het afzetgebied van kunstnijverheidsproducten breidt zich enorm uit, de transportmogelijkheden nemen toe met de nieuw gegraven kanalen en wat later de aanleg van spoorlijnen. Dankzij machinale vervaardiging kan snel en goedkoop geleverd worden voor een steeds toenemende groep afnemers. Concurrentie wordt meer en meer interregionaal en internationaal. Wereldtentoonstellingen bevorderen dit en spreken tot de verbeelding. De tentoonstellingen krijgen op landelijk en lokaal niveau navolging. Het duurt overigens nog tot 1917 voordat de eerste Jaarbeurs in Utrecht plaatsvindt.
Foto van een tentoongesteld interieur in het museum
Het niveau van de Nederlandse kunstnijverheid is eind 19e eeuw bedroevend in relatie tot de concurrentie op wereldniveau. Onder kunstnijverheid vallen uiteenlopende producten als gereedschappen, machines, meubilair, textiel, keukeninrichting etc.. Vakmanschap en vormgeving moet op een hoger niveau komen. Er ontstaat een groeiend besef dat onderwijs en voorlichting bijdraagt aan een verdere ontwikkeling.

Bovenstaande foto ziet er natuurlijk buitengewoon oubollig uit, indertijd was het een toonzaal van wat Nederlandse productie te bieden heeft. Het zijn de voorbeelden voor onderwijs en publiek. Leerlingen in de kunstnijverheid leren o.a. de technieken van het glazuren van aardewerk. In Utrecht en omgeving zijn verschillende aardewerk fabrieken. Fabrieken waarin fraai tegelwerk en aardewerk tot stand komt. Er staat overigens nog zo'n fabriek, Mobach aan de Kanaalweg. Veel van de vaklieden in die vroegere fabrieken zijn opgeleid aan de Wittevrouwenkade.

Tegeltableau van de Fayence-
en Tegelfabriek Holland uit
Utrecht (collectie Gelderland)
Nevenstaande voorbeeld is uit de fayencetechniek, het is één van de te leren vaktechnieken, en een succesvolle. Aardewerk uit Utrecht is een belangrijk exportproduct.

Het Museum heeft een voorlichtende functie over de kunstnijverheid. Het richt zich op het algemene en schoolgaande publiek. Het kent aanvankelijk slechts twee openingstijden, op de woensdag- en zondagmiddag. Later is dit verruimd tot zes dagen per week. De school voor kunstnijverheid is al in 1886 aan het museum verbonden voor 16-jarigen en ouder. Aan het eind van de 19e eeuw wordt het ruimtegebrek van de school opgelost met het gebruik van het hele pand aan de Wittevrouwenkade.

Vele jongemannen worden opgeleid tot tekenaar. Allerlei vakrichtingen van machinebouw tot architectuur hebben behoefte aan opgeleide medewerkers voor het voorbereidende werk. Zo heeft Gerrit Rietveld ook les gehad van architect / leraar Houtzagers.

In de nieuwe eeuw gaat het redelijk met het museum en de school. Redelijk omdat het gebouw niet helemaal goed voldoet met de te kleine ruimten en daardoor ook de activiteiten enigszins achterblijven. Het museum sluit in 1918. De avondcursus voor 15 leerlingen en de dagcursus voor 8 leerlingen is voor het jaar 1921-1922 doorgegaan. In 1923 stoppen alle activiteiten door een gebrek aan leerlingen en geld. Ook het gebouw heeft dan al vele jaren geen schilderbeurt meer gehad. In die jaren zijn er overigens al ambachtscholen gesticht en er zijn veel vakopleidingen in praktijkscholen bij de bedrijven.

Wittevrouwenkade 6 krijgt wederom een nieuwe bestemming. Tijdelijk zit van 1923 tot 1924 het bevolkingsregister van de stad Utrecht in het gebouw. Het is het jaar waarin de werkzaamheden van de verschillende wijkmeesters overgebracht worden naar het bevolkingsregister. De wijkmeesters hielden tot die tijd de bevolkingsregisters bij. Vervolgens trekt de geneeskundige dienst van de gemeente Utrecht in het gebouw, op de zolder komt Psychotechniek. Later wordt met verbouwingen en aanpassingen de benedenverdieping deel van de meisjesschool. En ook dat is steeds voor een eindige periode.


.